Hoofdstuk 1
Margot moet steeds weer aan de Schlagerfeldts denken, of ze nu wil of niet. Ze kan niet anders, ze heeft nooit anders
gekund. En nu, in haar examenjaar, zijn haar vragen er niet minder op geworden, hoe lang ze er ook al mee rondloopt.
Want het verhaal van Deborah heeft de inwoners van dit dorp altijd gefascineerd, dwars door de jaren van de Crisis en de lange droogte
heen. Zelfs het feit dat er in Europa onlangs weer een oorlog is uitgebroken, maakt de Schlagerfeldts niet minder interessant. Tussen alle roddelpraatjes door slaan de huisvrouwen tegenwoordig koortsachtig blikjes corned beef, thee, koffie en suiker in. In
de winkel van Eisenstein waren de houten planken afgelopen zaterdag zo goed als leeg. Geen jam of Marmite meer te krijgen.
‘Hamsteraars’ noemen de kranten de gek geworden kopers.
Het is een gedrag dat voortkomt uit angst, zegt Margots
moeder, Susan Scott. En Margot weet dat ze gelijk heeft. De mensen zijn bang dat er iets op zal raken. Of nog erger: zal verdwijnen. Hun dagelijkse brood. En hun vrede. Daarom hamsteren ze.
Zelfs Debora’s snoepwinkeltje wordt bijna elke dag leeggekocht.
Ook dat is iets waarover de dorpelingen elkaar verwijten maken. Het jaar 1939 heeft opnieuw zware tijden gebracht en dan gaan de mensen zich te buiten aan snoepjes en jam. Om het heerlijke zachte brood van die vrouw maar niet te noemen.
Margot zit te
wachten tot haar moeder klaar is om naar de bidstond te gaan en voelt hoe de loomheid haar overvalt. Ze heeft zich vanmiddag suf geleerd. Geschiedenis en Engelse literatuur. Ze kent de hele Macbeth al bijna uit haar hoofd. Als haar moeder nu niet
gauw komt, zal ze nog ter plekke in slaap vallen.
Haar gedachten dwalen weer af naar de Schlagerfeldts. Debora’s verhaal is in dit dorp in de oostelijke Vrijstaat al van alle kanten bekeken. De vrouw-uit-de-nacht is de populairste variatie op
het thema. Verzin eens wat originelers, merkt Susan Scott soms op. Volgens haar is er voor dit verhaal maar één titel mogelijk: Debora en zonen.
Want, legt Susan vaak uit, Debora heeft zoveel facetten dat het onmogelijk is om er slechts
één uit te lichten. Het feit dat zij en haar gezin uit de nacht tevoorschijn zijn gekomen, doet er niet toe. Als ze bij daglicht was gearriveerd, zou het raadsel even groot zijn geweest. Want Debora is uniek, net als haar zonen. Ook al zijn op
de gezichten van elk van de drie jongens dezelfde familietrekken duidelijk te herkennen, hebben ze alle drie een heel eigen karakter.
Margot kan het alleen maar met haar moeder eens zijn. Ze heeft zich zelf dikwijls afgevraagd waar de Schlagerfeldts
toch vandaan komen. En vanavond malen haar gedachten alweer rond, op zoek naar antwoorden. Vragen die vroeger alleen nog maar een kriebel waren, dringen zich nu steeds dwingender aan haar op.
Debora en haar gezin zijn begin jaren dertig op een nacht
eenvoudig gearriveerd. Dat was kort na april 1934, toen Adolf Hitler zijn belangrijkste politieke tegenstanders om het leven had laten brengen tijdens de zogenaamde Nacht van de Lange Messen. De gemoederen waren destijds, net als nu, behoorlijk verhit, en
de mensen waren geneigd om van alles over anderen aan te nemen.
Sommigen gingen er onmiddellijk vanuit dat Debora Schlagerfeldt en haar gezin Duitse vluchtelingen waren. Ze spraken immers zo nu en dan Duits… Misschien waren het mensen die aan
de Nacht van de Lange Messen ontsnapt waren en die zich in hun dorp wilden verstoppen.
Dat verhaal laait nog steeds af en toe op, net als een veldbrand die blijft smeulen. Hoewel het gezin aankwam in een Amerikaanse B-Ford, bouwjaar 1934, kwam er geen
einde aan de geruchten dat ze Duits waren. Het waren vooral de vrouwen die zo dachten. De mannen waren meer geïnteresseerd in de nieuwe bruin-met-zwarte auto met zijn grote, glimmende zilveren koplampen en vier-cylindermotor. Maar de autopraatjes waren
later verstomd, toen het bruin-en-zwart met de jaren doffer werd, en het elegante wit van de banden geler. Dan richtte het gepraat zich weer meer op de eigenaren zelf, die uit het niets waren verschenen in de tijd toen de twee politieke partijen van Hertzog
en Smuts gefuseerd waren.
Susan Scott komt gejaagd en enigszins buiten adem de zitkamer binnen, met haar kerkhoed al op. ‘Kom, Margot!’
Alsof zíj het is die heeft getreuzeld. Margot glimlacht alleen maar terwijl ze haar hoed
met de witte bloem opzet.
Als ze eindelijk in de kerk zitten, ziet Margot dat haar moeder het zweet van haar bovenlip veegt. Zijzelf heeft moeite om tijdens de korte dienst wakker te blijven. Ze is opgelucht wanneer dominee Hamman tenslotte, na het
zoveelste geprevelde gebed, luid amen zegt.
Vanavond zijn de Schlagerfeldts alweer op ieders lippen als de gemeenteleden in de zaal naast de kerk thee drinken. Eerst draait het nerveuze geklets vooral om de oorlog. Margot kan aan haar moeders gezicht
zien dat Susan al bij voorbaat moe wordt van het gesprek.
‘Er zal nog heel wat meer dan alleen glas breken’, profeteert oom Karel van de boerderij Langspruit, en slurpt de warme koffie uit het schoteltje op.
‘Ach nee, oom Karel’,
zegt Helgaard Smit, die ook in deze streek boert, ‘je kunt niet alles op de Kristallnacht van vorig jaar baseren.’
‘Wat was dat?’ vraagt Sina Pienaar terwijl ze met getuite lippen in de kokendhete thee blaast.
‘Een
vreselijke toestand, Sina’, antwoordt oom Karel. ‘Hitler heeft vorig jaar in november driehonderd synagogen en Joodse bedrijven verwoest. Er zijn zoveel vensters gesneuveld dat ze de negende november 1938 sindsdien Kristallnacht noemen.’
Sina zet haar kopje met een klap neer. ‘Zo’n mooie naam voor zoiets verschrikkelijks!’
Nu wil iedereen zijn mening luchten, en al snel ontaarden de gesprekken in een kakafonie die als een onweersbui uitwoedt en dan wegsterft. Margot
vindt het allemaal maar onzin, wat ze hoort.
Af en toe nemen de gemeenteleden elkaar achterdochtig op en beginnen dan onhandig naar andere onderwerpen te zoeken. Dat het al bijna zomer is, hier op het Vrijstaatse Hoogland, maar dat het mooie weer nog
niet erg wil doorzetten. En dat de sneeuw waarschijnlijk eerst nog een keer winterwit op de Malutibergen zal neerdalen voordat het echt warmer wordt.
En nu het klinkt alsof de hele wereld opnieuw uit balans is, grijpen de mensen alles aan wat de onrust
kan bezweren. Margots gedachten zijn nog niet koud of Debora’s schim begint weer tussen de mensen rond te bewegen.
‘Dat mens van Schlagerfeldt’, begint mevrouw Tredoux opnieuw te temen, ‘ik vraag het me af.’
Oud
verhaal. Uitgekauwd. Maar met een beetje stoken nog steeds eersteklas roddelstof.
‘Tsja’, zegt Sina Pienaar, terwijl de thee over de rand van het kopje in haar hand stroomt. ‘Debora woont hier al jaren, maar wat weten we nu eigenlijk
van haar af? Ze komt wel naar de kerk en haar zonen zijn keurige jongens, nietwaar? En zolang ze het niet met Hitler eens is, geeft het toch niet uit dat ze Duits is. Geen Nazi, maar…?’
Mevrouw Tredoux stuift op. ‘En wat zou het als
ze wel een Nazi is? Wie zegt er dat Hitler de wereld niet beter kan maken?’
De stilte tikt als een verstopte bom. De thee- en koffiedrinkers vormen twee kampen. Voor de Nazi’s en tegen de Nazi’s. Aan de kant van Smuts en de geallieerden
tegen de Duitsers of… wat? Ja, wat. Er barst een verhitte discussie los. Margot voelt dat haar moeder haar bovenarm stijf beetpakt. Ze streelt troostend over haar moeders vingers.
‘Wacht’, fluistert ze, ‘ik wil het horen.’
Susan schudt haar hoofd, maar blijft toch staan.
‘En als heel Zuid-Afrika nou eens Nazigezind wordt?’ wil een boer die voorbij Arlington woont geërgerd weten. ‘Zou dat zo erg zijn?’
‘Nu je het zegt’,
vraagt ouderling Kirsten, ‘aan welke kant sta jij eigenlijk? Aan de kant van de Engelsen soms, die onze vrouwen en kinderen tijdens de Boerenoorlog in de concentratiekampen gefolterd hebben?’
De gemeenteleden lijken te vergeten dat ze zich
in de theekamer van de kerk bevinden. De politiek zwelt aan en stroomt over de rand van stichtelijkheid heen, net als deeg met te veel gist erin. Totdat dominee Hamman verbauwereerd zijn keel schraapt.
‘Broeders en zusters, laten we de oorlog
nu maar voor buiten bewaren.’ Maar zijn woorden hebben weinig effect. Hij kucht en verontschuldigt zich. Hij laat de smeulende biduurgangers in de zwak verlichte zaal achter.
Margot Scott onthoudt het gesprek woord voor woord. Wat kunnen ze speculeren,
mannen én vrouwen! De mannen drommen brommend in groepjes bijeen. De vrouwen vliegen elkaar in de haren – en Debora ook, al is ze er niet eens bij. Ze vragen zich af waar Debora politiek staat en in één adem ook hoe het zit met de
loyaliteiten van de joodse families uit het dorp, de Eisensteins en de Greenbergs – al is het heerlijk om in hun winkels te kopen.
Margot bijt op haar lip. Het is nog erger dan het soms tussen schoolmeisjes in de pauze gaat. Het tamelijk onsamenhangende
gesprek kolkt overal om haar heen. Als ze zich wil omdraaien om naar buiten te lopen is het haar moeder die haar tegenhoudt want plotseling werpt Sue Ferreira zich ook met overgave in het verwarde gesprek: ‘Ja, en dan heeft Eisenstein ook nog die mooie
Rebekka. Om te denken dat hij zijn dochter naar een school in Johannesburg stuurt.’
Sina Pienaar kijkt haar verwijtend aan. ‘Eisenstein heeft Rebekka naar een joodse school gestuurd. En zo hoort het ook, Sue. Maar daar hebben we het nu niet
over. Waar moeten we anders suiker en lekker stevig garen en katoen vandaan halen?’
‘Kalm aan’, vermaant Isak Pienaar en hij schudt zijn hoofd
op zijn dikke nek. ‘Maar ik begrijp wat mijn vrouw wil zeggen want ik sta ook aan de kant van Smuts.’
Op dat moment zegt Susan Scott ferm: ‘Kom,
Margot.’
Ze groeten en lopen weg in het koele, heldere maanlicht.
‘Wat denkt u dat er gaat gebeuren, mamma?’ vraagt Margot als ze al bijna bij de hoek zijn waar ze hun straat in lopen.
‘Je bedoelt: wat er nu van
de relatieve vredigheid van dit dorp gaat worden?’ vraagt haar moeder. ‘Met de oorlogswolken die in de verte bliksemen, hebben we niet ook nog eens een onderlinge twist nodig.’
Margot zwijgt maar liever, luistert alleen naar hun knarsende
voetstappen op het droge gruis. Ze lopen drie blokken de heuvel op, tot schuin voor het Victoriaanse huis waar Debora Schlagerfeldt destijds is komen wonen. Happend naar adem trekt Susan de panten van haar jas strakker om zich heen.
‘Moeten we
Debora vertellen wat er is gebeurd?’ vraagt Margot zich hardop af.
‘Ach, nee. Debora houdt niet van loze praatjes. Ze zal alleen maar haar hand opsteken en “Genug!” zeggen.’
Margot lacht zacht. ‘Genoeg!’
is Debora’s geliefkoosde stopwoord. Als een gesprek of een situatie volgens haar gedimd moet worden, zegt ze alleen maar ferm: ‘Genug!’
Daarom loopt ze zwijgend achter haar moeder aan naar het huisje met het rode dak op de bijna lege
werf. Tegenover hen in Debora’s statige woning schijnt er nog geel lamplicht achter de roomkleurige gordijnen.
Thuis zet Margot nog wat thee. In haar hoofd weergalmen de vele gesprekken van de afgelopen avond. Ze weet precies wat de implicaties
zijn, want haar moeder praat altijd met haar alsof ze een volwassene is. En dan ook nog eens in het Afrikaans én in het Engels. Ze schenkt twee kopjes in en brengt ze naar de zitkamer, waar haar moeder al in de leunstoel met de versleten bruine bekleding
zit.
Ze geeft de thee aan, gaat op de doorgezakte bank zitten en trekt haar lange benen onder zich op.
‘Margot’, zegt Susan langzaam, ‘ik ben trots op je.’
‘O ja, mamma?’
Susan knikt. ‘Ja,
je bent nu mooi gepolijst, vind ik. Je doet me denken aan de meisjes die ik destijds in Engeland tegenkwam. En aan Debora. Zie je, je praat beschaafd, maar zonder je mening onder stoelen of banken te steken.’
Margot glimlacht. ‘Dat heeft
u er in gedrild, mamma.’
‘Ja, dat is waar’, zucht Susan schokschouderend. ‘Het komt zeker doordat ik een onderwijzeres ben. Want als je met een mond vol tanden staat wanneer je iets belangrijks wil zeggen, ben je verloren.’
‘Maar u heeft vanavond niets gezegd, mamma. En ik ook niet.’
‘De tijd om duidelijk standpunt in te nemen zal nog komen. Neem dat maar van mij aan.’
Margot glimlacht alleen maar en nipt van haar hete thee.
Onvermijdelijk
komt het gesprek opnieuw op de politieke praatjes bij de kerk.
‘Ik waarschuw je, mijn kind. We leven in een tijd waarin allerlei dwaze ideeën voor zoete koek worden aangenomen.’
‘Wat bijvoorbeeld, mammie?’
‘Bijvoorbeeld
dat zwarte mensen, Russen en joden zogenaamde Untermenschen zijn. Göring, het hoofd van de Duitse Luftwaffe, schijnt vorig jaar te hebben gezegd dat de Tsjechen een armzalig pygmeeënras zijn.’
‘Wat een griezel’, gaapt Margot.
‘Denkt u dat de oorlog hier ook naartoe komt?’
‘Wie weet? Maar laten we gaan slapen. Morgen is er weer school.’
Margot geeft haar moeder een nachtzoen en kruipt onder de wol. Plotseling is ze nog meer vermoeid van de lange
bidstond die avond en het gekrakeel dat erop volgde. Maar het is Debora die opnieuw bij haar komt spoken. Ze weet dat haar moeder Debora altijd sympathiek gezind is geweest. Susan Scott had immers zelf al in een situatie verkeerd waarin mensen niet meer dan
het hoogst nodige tegen haar zeiden. Dat was weliswaar al lang geleden, maar toch. Na een paar jaar had het dorp haar moeder gelukkig geaccepteerd. Vreemd dat ze haar destijdse verblijf in Engeland vanavond niet te berde hebben gebracht, denkt Margot. Maar
het enige wat ze weten, is dat Susan uit Engeland aankwam met een baby in haar armen. Ze gingen ervan uit dat ze een weduwe was en zij had het nooit tegengesproken.
Dat de dorpelingen ‘mevrouw’ Susan Scott aanvaardden, verbaast Margot nog
steeds. Eerst bewaarden ze een veilige afstand. Maar ze hadden Susan ook nodig, want ze kreeg al snel een aanstelling op de plaatselijke middelbare school. Met een Mastersopleiding in Engelse geschiedenis, plus het feit dat ze zoveel talen sprak, was dat zeker
niet moeilijk. Niemand kon hun kinderen zo goed in het Afrikaans én in het Engels lesgeven als zij. En zo is het tot vandaag toe gebleven.
Margot trekt het laken tot haar kin toe op. Voor de zoveelste keer wenst ze dat ze meer over haar moeders
tijd in Londen weet. Want Susan is nadat ze haar studie aan de Universiteit van Stellenbosch had voltooid, voor twee jaar naar Londen gegaan, waar ze bij een zuster van haar overleden vader logeerde. Daar is ze zelf bijna Engels geworden, denkt Margot. Want
ze kan met Engelstalige Zuid-Afrikanen omgaan alsof ze Brits is en met Afrikaners als de geboren Afrikaner vrouw die ze is.
In deze streek wonen verstokte Engelstalige Zuid-Afrikanen en stoere Afrikaners door elkaar. Ze groeten elkaar en gaan zelfs
bij elkaar op bezoek. Maar op school zitten hun kinderen in aparte klassen, zodat Susan de geschiedenisles om de beurt in het Afrikaans en het Engels geeft.
Margot trekt de twee dunne wollen dekens over zich heen. Een oude vraag rijst opnieuw in haar
op. Waar komt zijzelf nu eigenlijk vandaan? Het enige wat haar moeder ooit zegt, is: ‘Je vader is Henry Scott, een Engelsman die dacht dat hij met mij kon rotzooien.’
Confronterende woorden die Margot elke keer weer boos maken.
Soms
raakt het onderwerp voor even op de achtergrond. Maar ze weet dat ze op een dag de moed bij elkaar zal schrapen om haar moeder te vragen wat er precies is gebeurd.